Zes richtlijnen

Hier volgt een set van zes richtlijnen die erop gericht zijn mensen die het werken met professionele identiteit op individueel niveau in de eigen organisatie een plek te geven, op weg te helpen.

Richtlijn 1: Bewust kiezen

Professionele identiteit is  ‘eigendom’ van de professional. Dat lijkt eenvoudig, maar de implicaties zijn aanzienlijk. Verplichte ontwikkeltrajecten zijn weinig zinvol. Het gaat echter een stap verder: het werken aan professionele identiteit heeft alleen impact, als de professional hier zelf actief mee aan de slag wil, als er een actieve eigen keuze onder ligt.

Richtlijn 2: Afstand maken en breed verkennen

Identiteit en ook professionele identiteit liggen niet voor het oprapen. Professionele identiteit ligt opgeslagen in onszelf en is niet ‘zomaar’ te kennen. Maar dat ‘zelf’ is wel te kennen. Het zelf is echter omvangrijk en bevat een grote diversiteit aan kenmerken. Die kun je niet allemaal tegelijkertijd registreren.
Het verkennen van zelfconcepten is een nuttige tussenstap om te komen bij de dieper liggende professionele identiteit. Maar, niet alles uit de zelfconcepten behoort ook tot je professionele identiteit (tot je ideale zelf). Om vanuit zelfconcepten de stap te maken naar professionele identiteit is er een selectie nodig, bijvoorbeeld door de vraag: “wat van deze informatie is herkenbaar en onvervreemdbaar ‘jij’? ”.
Elk zelfconcept weerspiegelt maar een klein onderdeel weerspiegelt van wie iemand is. Het is dus van belang om niet in één zo’n zelfconcept te blijven hangen, maar het zelf zo breed mogelijk te verkennen. Daarbij kan ons model behulpzaam zijn. Elk van de verschillende onderdelen van het model vormt als het ware een ‘deur’, een toegang tot nieuwe aspecten van het zelf en bevat informatie over je professionele identiteit.

Richtlijn 3: Lagen combineren

De professionele identiteit is datgene wat je herkenbaar en onvervreemdbaar typeert. Het is ‘typisch’ jij. Het geeft je je kleur. Het is dus iets wat in allerlei varianten voor kan komen in verschillende contexten: privé en werk, binnen het professionele team of in relatie tot de organisatie in zijn geheel, in het verleden of in het heden. Juist het zoeken over de grenzen heen bekrachtigt het vinden van elementen uit je professionele identiteit. Wat typeert je als leider bijvoorbeeld en wat daarvan zie je zowel thuis als in de directiekamer als met je medewerkers? De richtlijn hier is dus: zodra je op weg bent in een verkenning van een zelfconcept, zoek dan verbinding met één van de andere lagen.
Richtlijn 4: Reflecteren overstijgen
Veel interventies die onze revue passeerden, zijn gericht op reflectie of bewustwording. Maar is reflectie het eindpunt? In het zoeken naar antwoorden op deze vragen biedt Shulman’s ‘tabel of learning’ (Ruijters, 2013; Shulman, 2002) een goede ingang.

Shulman helpt ons te zien dat reflectie nog niet leidt tot identiteit. Er zit simpelweg nog wat tussen, te weten ‘er iets van vinden’ en ‘je praktijktheorie bijstellen’. In de praktijk zien we dat reflectie vaak eerder simpelweg een ‘napraten’ is en dus een onderdeel van toepassen en actie. Wij zouden dat niet als reflectie willen bestempelen. Reflectie is meer. Het begint bij het weten wat je gaat doen, zodat je na afloop terug kunt kijken en er ook een norm is om mee te vergelijken. Zonder norm geen reflectie (Sockett, 2006, 2012). Maar met reflectie alleen ben je er dus ook niet, zelfs niet met een ‘goede’ reflectie. Om te komen tot identiteit en commitment is een herontwerp, een bewuste bijstelling van de praktijktheorie, cruciaal.

Richtlijn 5: Rode draad rijgen

Om zoveel mogelijk van het zelf te onderzoeken, hebben we aangeraden afstand te maken, maar ook diversiteit op te zoeken in de onderdelen van het zelf die je verkent. De ervaring leert ons dat in al deze verkenningen de samenhang snel verloren gaat. Elke interventie op zichzelf is interessant en de aandacht wordt opgeslokt door dat onderdeel van jezelf dat op dat moment wordt aangesproken. Waar het echter om gaat is niet alleen zoveel mogelijk ingangen te verkennen, maar van daaruit je eigen verhaallijn te zoeken, de rode draad te vinden.

Richtlijn 6: Professional friends

Werken aan professionele identiteit vraagt om reflectie en feedback van en met anderen. Het type gesprek dat hier nodig is, is niet simpelweg een goed gesprek. Het gesprek is continue gericht op het achterhalen van achterliggende opvattingen en het herkennen van patronen. Dus niet alleen ‘wat ziet iemand?’, maar ook ‘is het herkenbaar?’ en ‘waarom ziet hij dit? Hoe kijkt hij dan?’

Naast deze specifieke richtlijnen hanteren we we ook een algemene: in een leer- en ontwikkelvraagstuk als het werken met PI is het goed om je bewust te zijn van je leervoorkeurprofiel. Om dat te ontdekken kunt u hier online een scan invullen.